Slener in spotlight: Bertus Tiems
Voor zijn huis op de hoek van de Zetelveenweg zit Bertus in de voordeur: “Ik zit hier vaak als het niet regent, kan ik mooi iedereen langs zien komen.” Hij is bijna tachtig jaar oud en heeft een bewogen leven achter zich, hij wil er wel over praten.
Bertus is geboren in een boerderijtje op het Zand A63, dat is waar nu de Veldakkers zijn, schuin tegenover Nijhoving. Hij was de op twee na jongste van elf kinderen. Vader Jan was geboren in 1893 en moeder Aaltje in 1896.
De kinderen noemt hij op rij zo op: Roelof, Jopie, Jan, Appie, Aaltje, Jantina, Alida, Tinus, Bertus (02/08/1935), Jo en Jantje. Ze staan met z’n allen op een mooie familiefoto.
“Van de jongens hebben mijn broers, Roelof, Tinus, ik en Jo altijd ongetrouwd met elkaar aan de Zetelveenweg gewoond.” Bertus laat een schoolfoto uit de oorlog zien; hij een prachtige staande krullenbol, de andere krullenkop is Jo, Tinus zit links en Jantje middenin.
Het leven op het Zand was rustig met een klein boerenbestaan en de koeien achter het huis. De molen was al afgebroken en er tegenover was het armhoes een van de laatste huizen van het dorp.
“Van de oorlog heb ik niet veel meegekregen, want ik lag veel in het oude ziekenhuis in Emmen. Een jongen gaf me met een schop een klap op mijn kop en daar kwam een botontsteking van, die maar moeilijk met de eerste penicilline genezen kon worden. Als ze dat niet hadden uitgevonden was ik er niet meer geweest.
Drie jaar achtereen lag ik daar, het eerste jaar 17 weken, het tweede 5 weken en het derde 2,5 week. Ik verzuimde veel school en heb uiteindelijk ook met een zevende en achtste klas tot mijn zestiende op school gezeten. Daarna kon ik aan het werk op de boerderij met Tinus en mijn vader.”
“We werkten eerst veel met paarden, die zijn in de familie altijd heel belangrijk gebleven. We hadden een geweldig trekpaard dat nog niet zweette terwijl andere paarden het allang opgaven.”
“Ik ben ook jarenlang melkrijder geweest voor de fabriek. Daarnaast maakte mijn vader ook botervaten, zo hadden we ook bijverdiensten in het kleine bedrijf.”
“Ver na de oorlog zijn we naar de Zetelveenweg verhuisd omdat de gemeente de Veldakkers wilde gaan aanleggen.Toen kregen we een trekker. Moeder was toen al veel te jong overleden.”
Het gesprek wordt onderbroken voor een kijkje in en om het huis en de schuren.
Er is in de loop van de jaren veel veranderd, verbeterd en bijgebouwd. In de achtergevel is mooi te zien hoe de oude baander is weggemetseld.
Binnen de schuren ziet alles er piekfijn en geordend uit: alle landbouwgereedschap keurig aan de muur, veel oude werktuigen, melkbussen en wagens.
Een andere afdeling bevat heel veel timmer- en las gereedschap en een aambeeld, het lijkt wel of er nog steeds wordt gewerkt, maar het was Jo die dit alles deed en hij wordt na zijn overlijden 1½ jaar geleden zeer gemist: “Ik was het liefst met hem meegegaan, maar ik mocht niet van mijn zus Jantje.”
Achter de schuifdeuren van een andere schuur staat de trots van Bertus en buurman Zeewuster, een rijtuig geheel gemaakt door Jo.
Na deze rondgang komt de bekende doos met foto’s op tafel.
We hebben hem omgekeerd en alles passeerde de revue, de oude tijd op ’t Zand en de nieuwe aan de Zetelveenweg.
Heel veel foto’s van paarden en veulens, maar ook van de welbekende herdershond en natuurlijk de oude vader en de broers en zussen.
Ja, die jongens runden met z’n vieren het huishouden aan de Zetelveenweg.
Tinus en Bertus werkten op de boerderij en hadden hun land net voorbij het gemeentehuis buiten het dorp. De oude luchtfoto vanaf de toren laat dit gedeelte van Sleen nog zien zonder de nieuwbouw aan de Zuidenveldstraat.
Roelof was opperman bij Geugies en Jo werkte bij Hidding op de molen.
Zo ging het leven gestadig zijn gangetje totdat in ’79 de ontsteking, die zich al die jaren rustig had gehouden, weer de kop op stak.
“Ik moest doodziek en koortsig naar het ziekenhuis in Emmen en later naar Groningen, waar ze een stuk uit mijn schedel hebben gehakt, ze hebben er een bijtel op stuk getimmerd! Weer lang revalideren en ik kreeg een plastic kap voor in de hoed, die ik altijd moest dragen om mijn hersens te beschermen.”
“Zo werd ik de boer met de hoed. Dat duurde 2 jaar totdat ze in Groningen een plastic kapje onder mijn hoofdhuid hebben geplaatst en dat zit er nog altijd. De hoed ben ik blijven dragen.”
Maar de weerstand was gebroken en het boeren bedrijf en de melktank werden de deur uitgedaan.
“Ik ging toen meer voor het huishouden zorgen, Roelof en Tinus zijn overleden en met Jo heb ik nog een tijd heel plezierig geleefd totdat ook hij uit de tijd kwam.”
Maar het leed was nog niet over, want in mei van dit jaar sloeg de vlam in de pan en verbrandde Bertus een flink deel van de huid van zijn borstkas en ook zijn armen en gezicht.
Weer naar het ziekenhuis, nu het brandwondencentrum van het Martiniziekenhuis.
“Ik ben daar met veel goede zorg behandeld, een verpleger heeft nog een foto van me gemaakt. En door een berichtje van Klaas van der Meulen op de computer in Sleen heb ik wel 60 kaartjes en elke dag bezoek gehad.”
Het gaat nu heel goed met Bertus, de wijkverpleging verzorgt nog de resten van zijn brandwonden en de buren zorgen heel goed voor hem, wat je noemt echte Noaberschap!
En zo zie je maar zegt hij: “ONKRUUD VERGIET NIET!”
Klik hier voor alle foto's.
Verslag en foto’s: Ton Trompert
(Bertus vindt het heel mooi als je eens langs komt)