Paasgebruiken
In de weken voor Pasen was de schooljeugd druk met paasvuurslepen. Langs de wegen en houtwallen werd hout verzameld om daarvan op een bepaalde plaats een paasvuur te bouwen. Er werd een boerenwagen geleend om aan de huizen “aole wannen”op te halen voor de paasbult, die Paasmaandagavond zou worden verbrand. Zingend trok de jeugd met de wagen door het dorp:
Hej nog aole wannen, die wij ’t Paosen brannen;
Hej nog ’n bossien stro of riet, aanders heb wij Paosen-maandag niet.
Er werd allerlei brandbaar materiaal bij de huizen opgehaald: oude stalbezems, bijenkorven, korenwannen, dozen van veekoeken, oude stoelen enzovoort. Alles wat brandbaar was, was welkom. Natuurlijk moest er ook een teerton komen. Van ingezamelde dubbeltjes en kwartjes werd een houten ton gekocht, die gedeeltelijk gevuld werd met teer en petroleum. De ton werd op een hoge paal geplaatst en wanneer het paasvuur werd aangestoken, werd met brandende bezems geprobeerd de hoge teerton in brand te gooien. Na veel misgooien lukte het wel een keer en dan brandde de hoge fakkel boven het paasvuur. Met verkoold hout maakten de jongens hun handen zwart en probeerden ze daarmee de meisjes het gezicht zwart te maken, terwijl ouders en kinderen rond het paasvuur stonden en in de hoog oplaaiende vlammen keken.
(Op de paasbulten mag heden ten dage alleen nog takken/snoeihout worden gebrand).
Vroeger kregen de kinderen met Pasen een zogenaamde paosbuul, een van gekleurd garen gehaakt net, met daarin enkele eieren, walnoten, suikereitjes een groot suikerei en een sinaasappel.
De eieren waren hard gekookt en mooi gekleurd door in het water mos, koffiedik of uienschillen te doen. Met de paosbuul trokken de kinderen de eerste Paasdag ’s morgens en ’s middags naar de “paasberg”waar gespeeld werd in het zand. De eieren werden gerold en als ze stuk waren, moschten ze worden opgegeten.
Haantien op een stokkien
Op Palmzondag, de zondag voor Pasen, kregen de kinderen een “haantien op een stokkien. Oorspronkelijk was dit een tak van de jeneverbesstruik, hier ‘damberen’genoemd. Deze struik is nu beschermd. De stok werd versierd met papieren roosjes en strengen suikereitjes en rozijnen. Boven op de stok prijkte een van brooddeeg gebakken haan met een krent als oog, en gewoonlijk een sinaasappel. De kinderen trokken in groepjes met hun ‘haantien’zingend door het dorp en kregen bij elk huis wat snoepgoed toegestopt. Het liedje, dat werd gezongen, luidde:
Haantien op een stokkien, gattien in zien rokkien, gattien in zien linker poot, morgen is mien haantien dood.
Het was ook gebruik, dat degenen, die de belijdeniscatechisatie hadden gevolgd, op Palmzondag in de kerk werden bevestigd; op de Goede Vrijdag mochten ze dan voor het eerst als lid van de kerk aan het Heilig Avondmaal deelnemen.